Johannes Brahms (1833–1897)

Duits componist, behoorde tot de romantiek, maar hield tevens vast aan de klassieke traditie.
Hij werd in zijn tijd beschouwd als de belangrijkste vertegenwoordiger van de Duitse muziektraditie en nam stelling tegen de vooruitstrevende Nieuw-Duitse School.

Johannes Brahms ontving muziekonderricht van zijn vader, een contrabassist, en van E. Marxsen te Hamburg. Op 10-jarige leeftijd debuteerde hij als pianist. In 1848 maakte hij door Hongaarse vluchtelingen in Hamburg kennis met de csárdás en de alla zingarese-stijl, wat later een belangrijk stempel op zijn werk zou drukken.
In deze tijd ontmoette hij de Hongaarse violist Eduard Hoffmann met wie hij een aantal tournees maakte. Voorts trad hij op met de vermaarde violist Joseph Joachim die hij in 1853 had leren kennen.
Van grote betekenis was in datzelfde jaar de ontmoeting met Robert Schumann die het creatieve talent van Brahms onderkende en beschreef in het beroemde artikel Neue Bahnen in het Neue Zeitschrift für Musik. Met Clara Schumann onderhield Brahms een levenslange hechte vriendschap.

Ein Deutsches Requiem

Brahms werkte als pianist en koordirigent in o.a. Detmold en Hamburg en in Wenen, waar hij directeur was van de Singakademie. In 1872 vestigde hij zich definitief in Wenen. Tot 1875 dirigeerde hij de Weense Gesellschaftskonzerte, waar hij de grote werken uit de barok introduceerde. Zijn compositorisch oeuvre was inmiddels al omvangrijk geworden (meer dan 60 opusnummers) en bevatte een van zijn belangrijkste werken, Ein deutsches Requiem voor solisten, koor en orkest. De première had veel succes en bevestigde zijn grote naam als componist. Vanaf die tijd kon Brahms als vrij componist in zijn onderhoud voorzien.
In 1876 voltooide hij zijn eerste symfonie. In de periode 1877–1879, zijn meest productieve jaren, ontstonden o.a. het vioolconcert, de tweede symfonie, de vioolsonate in G en de twee rapsodieën opus 79 voor piano. Intussen had hij de gewoonte aangenomen om te componeren gedurende de zomer en 's winters concerten te geven. In 1877 en 1879 verleende de universiteit van Cambridge resp. die van Breslau hem een eredoctoraat. Naar aanleiding van dit tweede eredoctoraat componeerde hij de Akademische Festouverture, waaraan hij een tegenhanger toevoegde met de Tragische Ouverture (1880). In 1881 kreeg hij van de intendant Hans von Bülow de beschikking over het Meininger hoforkest waardoor hij de mogelijkheid had zijn composities te repeteren. In 1883 en in 1884 componeerde hij de derde en de vierde symfonie, in 1886 veel kamermuziek, o.a. de cellosonate in F en het trio in c voor viool, cello en piano.

Enigszins zijns ondanks belandde hij, o.a. door een door hem mede ondertekend manifest, in het kamp van de anti-Wagnerianen, wat hem de vijandschap bezorgde van Hugo Wolf, die als muziekcriticus uitermate scherp was. De criticus Hanslick verdedigde hem evenwel steeds. In zijn laatste, door ziekte gekwelde levensjaren zette Brahms zich opnieuw tot het schrijven van piano- en kamermuziek, liederen en orgelwerken. In okt. 1890, nadat hij het strijkkwintet in G opus 111 had voltooid, besloot Brahms niet meer te componeren.
In 1891 echter ontmoette hij de klarinettist  Richard Mühlfeld die hem inspireerde tot een aantal belangrijke composities voor klarinet, waaronder het klarinettrio opus 114, het klarinetkwintet opus 115 en de sonates met piano opus 120. De Vier ernste Gesänge en elf orgelkoralen sloten zijn oeuvre af. De kroon op de vele eerbetuigingen die hij reeds tijdens zijn leven ontving, was zijn benoeming tot buitenlands lid van de  Académie française, een jaar voor zijn dood.

 

Joomla templates by a4joomla